PATSERS EN IJDELTUITEN OP DE LIND


Waarneming vanaf een zonnig Oisterwijks caféterras

’s-Zomers is op de dan drukbezochte “hotspot”, De Lind in Oisterwijk,
Als de zondagen warm zijn veel vermakelijks te zien en ook van alles te doen
Opschepperige mannen zetten zich daar dan publiekelijk te kijk:
Dandys die menen oogstrelend te zijn en willen laten zien “wij hebben poen”.

Ze rijden op die dorpsboulevard aanstellerig aan de volle terrassen voorbij
In hun peperdure automatic slee etaleren zij er vol trots hun welstand mee
Duur hoedje op, sjiek jasje aan en met mooi opgemaakt vrouwtje aan hun zij
Paraderen zij daar mobiel met pracht en praal, aandachttrekkend en tevree

Hij: “Kijk toch eens mensen hoe verheven ik ben; ik die mijn grote weelde ken
Ik kom niet hiernaartoe om ook maar iets van mijn rijkdom met jullie te delen
Ik rijd hier rond om mijzelf te tonen en te laten zien hoe welgesteld ik wel ben
Wat jullie ervan vinden kan me geen reet schelen maar de show zal ik stelen”.

Hij ziet hoe ze daar hun hoofden vol pure verbazing wenden naar elkaar
Hoort ze zeggen: “Dun dieje dé is er génne ûit ons eige dörpke Ôosterwéék
Wie is toch diejen oansteller in zunne poenige bolide daar?
Ginne van’t Döllekesgat want hier bè ons is unne gewône miens nie zô rèèk.”

Op zondagse zomerse dagen voelt de patser op De Lind zich zeer zelfvoldaan
Rondtoerend in zijn limousine, zijn ego strelend, spreekt hij zichzelf lovend toe:
“Zie mij, ik mag er zijn, ik heb succes en hoe, laat mij mijn gang maar gaan.
Ze moeten daar op die terrassen weten dat ik hier ben omdat ik ertoe doe.”

Weer thuisgekomen loopt de showbink naar de grote spiegel in zijn salon
En daar ziet hij zich staan, nog steeds zelfvoldaan, als de geslaagde vent
Hij denkt: “Als ik in dat mooie Oisterwijk nou toch eens vrienden maken kon

Want het wordt stilaan toch tijd dat al dat gewone dorpse volk daar mij kent”

Terug naar alle gedichten van Ton van de Wouw